Deze oneerlijke verdeling betekent dat vrouwen de grootste kans hebben om in extreme armoede te leven en geen betaalde baan kunnen verrichten. En vooral tijdens een zorgcrisis, zoals nu met de coronapandemie, vallen de zwaarste lasten op de schouders van vrouwen.
Feministische economen stellen dat in plaats van een obsessie met kapitaal en economische groei, zorg en welzijn centraal zouden moeten staan aan onze economie en in onze maatschappij.
Alleen op deze wijze vermijden we weer een zorgcrisis en bouwen we aan een economie die zorgt voor een gelijkwaardige en duurzame toekomst.
Aan de hand van vier vragen grotendeels gebaseerd op het nieuwe uitgebreide ActionAid rapport ‘Who Cares for the Future?’ kijken we dieper naar wat er mis is met het huidig economisch systeem dat zorg onderwaardeert, en wat er nodig is om over te gaan naar een economie die werkt voor iedereen, inclusief de stappen die Nederland kan zetten voor gendergelijkheid en een duurzame toekomst.
Traditionele economen, wiens theorieën een zware stempel drukken op het huidige wereldwijde economische systeem, besteden weinig of geen aandacht aan de waarde van onbetaalde zorgtaken en huishoudelijk werk. Het negeren van dit werk en wat het aan waarde creëert voor onze maatschappijen leidt ertoe dat tijdens economische berekeningen, van bijvoorbeeld het Bruto Nationaal Product, een significant onderdeel van de arbeid van vrouwen wereldwijd onzichtbaar wordt gemaakt.
Onbetaalde zorg- en huishoudelijk werk, in de meeste landen ook nog steeds gezien als ‘vrouwenwerk,’ wordt ondergewaardeerd. Dit is onterecht. Zorg en huishoudelijk werk zijn belangrijk en waardevol; ze dragen bij aan de welzijn en welvaart van ons allen. Maar het wordt gezien als werk dat lage vaardigheden vereist en het idee leeft in de economie dat er een oneindig aanbod is aan arbeid om te zorgen. In andere woorden: als een overheid geen kinderopvang aanbiedt dan gaan ze ervan uit dat vrouwen dit gemis wel zullen opvangen. Natuurlijk kan een bepaalde vooruitgang geboekt worden door zorgtaken beter te verdelen binnen huishoudens, tussen mannen en vrouwen, jongens en meisjes. Maar zelfs als dit zou verbeteren, zal het niet een oplossing bieden voor het feit dat zorgtaken vaak worden doorgegeven aan armere huishoudens, door middel van de kinderoppas, werksters en schoonmakers.
Het zijn vooral de armste en meest kwetsbare vrouwen in een land of regio die deze zorg en huishoudelijke taken opvangen en dan de dubbele last ervaren van onbetaald zorgwerk en slecht betaald, onzeker werk. Vooral in ontwikkelingslanden worden de tekorten in publieke voorzieningen door vrouwen opgevangen. Dus gelijkheid is meer universeel haalbaar door herverdeling van verantwoordelijkheden tussen huishoudens en de staat middels het leveren van goede publieke voorzieningen.
Als vrouwen velen uren per dag kwijt zijn aan de zorg voor kinderen, kan het aanbieden van openbaar basisonderwijs en kinderopvang, ook voor de jongste kinderen, grote verandering brengen. Wanneer er van vrouwen verwacht wordt dat zij voor zieken en ouderen zullen zorgen, dan kan toegankelijke gezondheidszorg de druk verminderen. Wanneer vrouwen er uren over doen om water te halen, kan toegang tot water dichtbij huis levens transformeren.
Publieke voorzieningen kunnen dus een groot verschil maken in het oplossen van de ‘tijdsarmoede’ van vrouwen en nieuwe opties en keuzes bieden aan vrouwen over hoe hun tijd te besteden. Het is daarbij niet alleen van belang óf die publieke voorzieningen er zijn, maar ook hóe en door wie ze geleverd worden. Vaak zijn publieke voorzieningen beschikbaar maar worden deze niet door overheden geleverd, in plaats daarvan door particuliere bedrijven met winstoogmerk. Dit kan er weer naar leiden dat publieke voorzieningen bestaan, maar niet van goede kwaliteit zijn. Of de voorzieningen zijn niet toegankelijk voor en aangepast op de behoeften van de meest gemarginaliseerden, vaak weer vrouwen. Om publieke voorzieningen dus gender-responsive te maken moeten ze publiekelijk geleverd worden. Dit moet beschermd worden.
Maar wereldwijd zien we dat publieke voorzieningen chronisch ondergefinancieerd worden. We zien ook al te vaak dat in tijden van financiële crisis de eerste dingen om op te bezuinigen educatie, zorg en andere publieke voorzieningen zijn. Maar als de financiering voor publieke voorzieningen afneemt dan worden de gaten die dit veroorzaken door vrouwen gevuld en worden genderhiërarchieën en ongelijkheden versterkt. Een dubbelzijdig probleem omdat het vaak vrouwen zijn die betaald werk verrichten in publieke voorzieningen.
Het verzekeren van gender-responsive publieke voorzieningen, vergt wel een transformatie van wat wij als van waarde zien binnen onze economieën en in de machten die de financiering van publieke voorzieningen beïnvloeden. In 2008 kwam feministisch econoom Diane Elson met de ‘3 R-en’ als raamwerk, namelijk het erkennen, reduceren en herverdelen (recognise, reduce and redistribute) van onbetaalde zorg- en huishoudelijk werk om de onderwaardering en oneerlijke verdeling tegen te gaan.
Daarnaast bekritiseren feministische economen al jarenlang het Bruto Nationaal Product als een erg gelimiteerde manier onze economie te meten, omdat onbetaalde zorg- en huishoudelijk werk niet meegenomen worden in berekeningen. Dit terwijl onbetaald en slecht betaald zorg en huishoudelijk werk van vrouwen juist een gigantische bijdrage levert aan onze economieën.
Een feministische economie werkt daarentegen vanuit een holistisch begrip van alle processen en soorten werk die nodig zijn voor de sociale voorziening en om het leven te ondersteunen, met aandacht voor de dynamiek van macht, uitsluiting en gender. Op dit moment is Nieuw-Zeeland het eerste en enige land met een multidimensionaal raamwerk dat de levenstandaard en het welzijn van de bevolking meet.