Een advies aan overheid en bedrijfsleven over gendergelijkheid in handels- en investeringsverdragen
Spijkerbroeken, potten, pannen, tassen, overhemden, jurken, rozen: grote kans dat deze producten uit de handen van vrouwen elders op de wereld komen. Mede mogelijk gemaakt door handelsverdragen. Deze publicatie gaat in op de samenhang tussen het internationale handelsbeleid van Nederland, gendergelijkheid en vrouwenrechten. Het laat zien wat beleidsmakers, bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld moeten doen om gelijkheid en respect voor vrouwenrechten te waarborgen in internationale handel.
Handelsbeleid en handelsverdragen betreffen vaak het openstellen van de binnenlandse markt in gastlanden (liberalisering), waardoor deze overspoeld wordt met goedkope (landbouw)producten. De binnenlandse dienstensector wordt opengesteld voor internationale bedrijven. Lokale kleine producenten, vaak vrouwen, worden weggeconcurreerd. En vrouwen die het leeuwendeel van de (onbetaalde) zorgtaken uitvoeren, krijgen minder of geen toegang tot basisdiensten zoals water en zorg. Handelsverdragen raken vrouwen en mannen dus op verschillende manieren, maar een echte link tussen handelsbeleid en gender op beleidsniveau ontbreekt. Er ligt nog ruimte om gender een dwarsdoorsnijdende factor te maken. De verbintenis tussen handel en gender kan op twee manieren benaderd worden; via de principes van do no harm en do good. Volgens het principe van do no harm worden de effecten van handel op gendergelijkheid geanalyseerd, de OECD guidelines toegepast en wordt ervoor gezorgd dat vrouwen niet lijden onder de effecten van handelsverdragen. Inzetten op het principe van do good zorgt ervoor dat handel bijdraagt aan duurzaam ontwikkelingsdoel SDG 5 ‘gendergelijkheid en empowerment voor alle vrouwen en meisjes’ en de subdoelen die daaronder geformuleerd zijn. Er is werk dus aan de winkel. De Nederlandse overheid kan dat zowel zelf doen, als in Europese Unie-verband.