Een ramp bij een Braziliaanse mijn, een ingestorte fabriek in Bangladesh, geweld tegen een mensenrechtenverdedigster door beveiligingstroepen ingehuurd door een bedrijf, boerinnen in Sierra Leone die hun land & bestaanszekerheid kwijtraken, vrouwen in Nigeria die kampen met gezondheidsproblemen door olievervuiling. De lijst aan mensenrechtenschendingen gelinkt aan internationale bedrijfsactiviteiten is eindeloos. Deze schendingen kosten mensenlevens. Vrouwen worden vaak harder of op een specifieke manier getroffen, vanwege bestaande genderongelijkheid. Wat wordt er gedaan om deze onacceptabele realiteit tegen te gaan?
Overheden hebben de plicht om mensenrechten te beschermen en gendergelijkheid te bevorderen, dit staat vast in internationale verdragen. Dit betekent óok dat zij verantwoordelijk zijn om te zorgen dat bedrijven mensenrechten respecteren. In binnen- en in buitenland, binnen de verschillende waarde- en productieketens. Sinds de jaren 70, dus ongeveer vanaf het moment dat bedrijven op grote schaal over de grens gingen werken, zijn beleidsmakers bezig geweest om deze bedrijven te reguleren. Lastig, want deze bedrijven zijn groot en machtig – machtiger dan de meeste overheden- en hun ingewikkelde bedrijfsstructuren en aanwezigheid in velen landen maakt hen ongrijpbaar.
In 2011, werd internationaal het instrument de ‘United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights’ (UNGP’s) opgericht. Richtlijnen voor overheden om mensenrechten te beschermen, en voor bedrijven om die te respecteren. Een historisch instrument omdat het unaniem werd aangenomen door de Mensenrechten Raad van de Verenigde Naties. De OESO (Rijke landenorganisatie voor economische samenwerking) volgde met een eigen versie: de OESO-richtlijnen voor multinationals. De UNGP’s en de OESO-richtlijnen zijn vrijwillig en vrijblijvend: bedrijven zijn zelf verantwoordelijk om mensenrechtenschendingen in ketens aan te pakken. Deze instrumenten hebben verantwoord ondernemen op de kaart gezet en leidden tot meer publieke bekendheid over misstanden. Maar vanwege het gebrek van een stok achter de deur bleken deze instrumenten niet motiverend genoeg voor bedrijven om écht stappen te maken. Er zijn namelijk geen gevolgen voor bedrijven wanneer zij niet aan de slag gaan met deze instrumenten. Of wanneer zij direct of indirect betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen. Dit is waarom we nu in 2019 nog steeds met grootschalige en ernstige schendingen, zoals bovenstaande voorbeelden, kampen.
Een van de misverstanden die er bestaat over al deze verschillende instrumenten, is dat beleidsmakers er één moeten kiezen. Iets dat bijvoorbeeld vaak terugkomt in discussies over deze instrumenten in Nederland, is het idee dat we pas met wetgeving kunnen starten wanneer de vrijwillige convenantenaanpak niet werkt. Dit is zelfs zo opgeschreven door het Kabinet in het regeerakkoord: “De IMVO (internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen)-convenanten worden voortgezet. Na twee jaar wordt bezien of en zo ja, welke dwingende maatregelen genomen kunnen worden” (p.51). Na twee jaar verwijst hier naar de convenantenevaluatie die in het najaar van 2019 van start zal gaan.
Maar al deze verschillende maatregelen versterken elkaar juist. Een wet, zoals ze die bijvoorbeeld al in Frankrijk hebben, geeft een ondergrens aan. Een streep in het zand die bedrijven niet mogen overtreden, anders volgen er sancties. Vrijwillige maatregelen, zoals het convenantenbeleid, vormen dan het gereedschap voor bedrijven om deze regels in de praktijk te brengen, in samenwerking met overheid en maatschappelijke organisaties. Dit zagen wij ook bij de convenanten waar wij als stakeholder bij betrokken waren, zoals bij de convenanten voor de metaal en natuursteen sectoren. Zo zorgden de verschillende kennismakingsessies ervoor dat bedrijven, organisaties en overheid elkaar ontmoetten en brachten de workshops de bedrijven in contact met de eerder voor hen onbekende UNGP’s en OESO-richtlijnen. Het is best bijzonder dat er in Nederland een misverstand bestaat over het samengaan van wetgeving en convenanten om mensenrechten te beschermen. In Nederland, bekend om zijn poldermodel, komt deze manier van werken, op andere terreinen, namelijk heel vaak voor.
Een ander misverstand is dat Nederland zou moet kiezen op welk niveau ze inzet voor het beschermen van mensenrechten: Nederlandse wetgeving, Europese regulering, of toch het VN-mensenrechtenverdrag? Maar net zoals het geval is met bindende en vrijwillige maatregelen, versterken ook instrumenten op de verschillende niveaus elkaar. Dit zagen we bijvoorbeeld in het bovenstaande voorbeeld over de Noordzee-verdragen, wetten en convenanten. Maar ook voor het respecteren van mensenrechten door bedrijven zijn maatregelen op de verschillende niveaus nuttig.
Positief aan het VN Mensenrechtenverdrag is dat het zorgt dat alle bedrijven binnen alle ketens wereldwijd zich aan dezelfde regels moeten houden. Goed nieuws voor bedrijven want dit zorgt voor een gelijk speelveld, zij hoeven dan niet bang te zijn voor concurrentie. Gemarginaliseerde groepen, zoals vrouwen, inheemse volken en mensenrechtenverdedigers, kunnen extra bescherming krijgen met het verdrag. Slachtoffers van mensenrechtenschendingen gelinkt aan bedrijfsactiviteiten zullen overal toegang hebben tot de rechtbank en mogelijke compensatie. Dat dit laatste hard nodig is blijkt uit het rapport ‘Removing barriers to justice’ dat ActionAid en anderen schreven. Het is voor slachtoffers van bedrijfsactiviteiten namelijk bijna onmogelijk om hun gelijk te behalen in een rechtbank, of überhaupt een rechtszaak aan te spannen. Zij hebben bijvoorbeeld niet genoeg geld om bewijs voor de schendingen te verzamelen, of de langdurige rechtszaken te bekostigen. Deze rechtszaken duren lang omdat er veel procedurele onduidelijkheden zijn die eerst opgelost moeten worden. Bijvoorbeeld of een moederbedrijf wel in het thuisland aangeklaagd mag worden voor de acties van een dochterbedrijf in een ander land. Dit ervoeren de industriearbeiders en gemeenschappen in Zuid-Afrika, die ziek werden door vervuiling veroorzaakt door een Europees bedrijf, ook. Zij spanden een rechtszaak aan maar deze duurde door procedurele barrières zo lang, dat een groot deel van de aanklagers overleed voor de uitspraak. Het VN-Mensenrechtenverdrag kan hier verandering in brengen door te zorgen dat er internationale afspraken zijn om deze onduidelijkheden te voorkomen.
Een brede Europese wet, zoals nu al bestaat om miststanden in mineraal en hout ketens tegen te gaan, is ook handig vanwege de interne markt en zorgt voor een gelijk speelveld voor Europese bedrijven. Daar komt nog bij dat Europa wereldwijd een van de grootste consument en producent van goederen is. Europese bedrijven zijn actief over de hele wereld, maar ook vaak op een of andere manier betrokken bij mensenrechtenschendingen. Bijvoorbeeld het Britse bedrijf Vedanta dat betrokken is bij vervuiling in Zambia of Nederlandse bedrijven gelinkt aan uitbuiting in Pakistan. Het als een blok optreden door Europa, als grote producent en consument, zou een enorme positieve invloed kunnen hebben om deze schendingen tegen te gaan. Het is goed dat er voor de conflictmineralen en voor de houtsector al toegewerkt wordt naar een oplossing, maar dit is nodig voor alle sectoren. Helaas zijn niet alle landen in Europa voorstander van zo’n wet en neemt het uitonderhandelen van zulke wetten veel tijd in beslag.
Processen bij de Verenigde Naties én binnen de Europese Unie kunnen jaren duren: iedereen die wel eens een groeps-project heeft uitgevoerd weet waarom. Slachtoffers van mensenrechtenschendingen door bedrijven kunnen hier niet op wachten. Daarbij moeten overheden voldoen aan de mensenrechtenverplichtingen waaraan zij zich gecommitteerd hebben. Nederland staat graag te boek als voorvechter van mensenrechten, dit komt bijvoorbeeld naar voren in de kandidaatstelling voor de Mensenrechtenraad. Tijd om daad bij woord te voegen en te beginnen met het inrichten van nationale regulering. Dit is niet alleen hoognodig, het is ook slim. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer die Europese wet er komt, of het VN Mensenrechtenverdrag, dat Nederlandse bedrijven al voorbereid zijn.
Lidstaten die zelf al wetgeving hebben zullen meer in de melk te brokkelen hebben tijdens onderhandelingsprocessen in Europa en de VN: zij zijn immers het voorbeeld. We zien dat dit al het geval is voor Frankrijk bij de onderhandelingen in de VN. Bestaande regulering helpt ook om nieuwe wetgeving te verbeteren. Zo leerden Zwitserse wettenmakers al van het Franse voorbeeld, en is de Australische Moderne Slavernij-wet een verbeterde versie van de Britse. Zo kan een Nederlandse wet als voorbeeld dienen voor andere landen, de EU en de VN. Tot slot, de discussies en regulering binnen lidstaten kunnen niet alleen als voorbeeld dienen, zij zijn ook aanjager van de processen binnen de EU en de VN. Wetgeving in Nederland en andere landen is dus een mooi signaal naar de EU en VN.
Kortom, ActionAid roept Nederlandse beleidsmakers op om te stoppen met treuzelen. Het is tijd om gehoor te geven aan de oproep van fabrieksarbeidsters, boerinnen, moeders en vele anderen uit ketens wereldwijd om te zorgen dat bedrijven mensenrechten respecteren. Vrijwillig én verplicht, nationaal, Europees én internationaal – samen zorgen al deze maatregelen voor een eerlijkere wereld.
Kelly is beleidsmedewerker bij ActionAid Nederland en werkt op het thema eerlijk zakendoen. Door middel van lobby en campagnes zet zij zich in voor sterke regelgeving, om te zorgen dat bedrijven mensenrechten respecteren in waarde- en productieketens wereldwijd. Vrouwenrechten staan hierbij centraal.